2022 © Erasmus MC, Rotterdam. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Dit bestand is gepubliceerd op donderdag 15 september 2022 09:02.

Ba Geneeskunde / 2022- 2023 / Jaar 1 / Thema Ba1A / Deel Ba1A1 / Week Ba1A.5 / VO.2

VO.2

Bewegingsapparaat: spiergroepen en spieren

2 SBU

Docent(en)

Toelichting

Beschrijving

In dit vaardigheidsonderwijs krijg je een overzicht van het bewegingsapparaat van de mens. Door middel van prosecties van hele lichamen en lichaamsdelen worden de functies van de belangrijkste spiergroepen en enkele individuele spieren besproken en gedemonstreerd. Waar mogelijk zal ook de innervatie van spiergroepen aan de orde komen.

De contour van het menselijk lichaam, de vorm, wordt in grote mate bepaald door onze spieren. Verder wordt natuurlijk het bewegen van het lichaam bepaald door de spieren, met name de dwarsgestreepte spieren. De spieren zijn aangehecht aan botstukken die daardoor ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Hiertoe zijn deze botstukken via beweeglijke overgangen, de gewrichten, met elkaar verbonden. De bewegingsmogelijkheden, maar vooral ook de kracht waarmee bewogen wordt is bepaald door de spieren. Merkwaardig genoeg is ook het tegendeel het geval. Door de aanwezigheid van spieren rondom het gewricht zijn wij in staat deze gewrichten te stabiliseren; dus juist niet te bewegen. Het zal duidelijk zijn dat wij eenvoudigweg door onze benen zakken wanneer niet door middel van spierkracht het gewricht zou worden gestabiliseerd tegen de inwerking van krachten, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht. Ingewikkelder wordt het wanneer wij ons bedenken dat er soms stabiliteit moet zijn tijdens een beweging. Wanneer wij niet tegelijkertijd zouden stabiliseren en bewegen zouden wij bijvoorbeeld bij het werpen van een bal, de arm met de bal meegooien!

In dit VO krijg je een overzicht van de belangrijkste spieren, geordend in groepen, op basis van hun specifieke functie. De andere spieren/spiergroepen worden besproken in een volgend thema. Voor een aantal spieren zal de Nederlandse naam wel bekend zijn, maar ze zullen hier besproken worden met hun wetenschappelijke (Latijnse) namen en in een functionele en/of medische context. Het is belangrijk dat deze namen zo snel mogelijk een onderdeel worden van je actieve woordgebruik als student geneeskunde. Om dit proces verder te versnellen worden in deze VO vragen gesteld waardoor je gedwongen wordt, met behulp van de juiste terminologie, na te denken en met elkaar te overleggen over vorm en functie van deze structuren. In een relatief korte tijd krijg je dus een grote hoeveelheid informatie aangeboden. Een goede voorbereiding, maar ook een gedegen reflectie na afloop van het VO zal zeer belangrijk zijn.

Dit eerste VO bestaat uit, letterlijk, een rondgang langs de spieren en spiergroepen van het lichaam.

Er bestaat, zoals gezegd, een zeer direct verband met het skelet en er wordt dan ook van je verwacht dat je de volgende onderdelen uit de VO’s die het skelet behandelen, beheerst:

  1. een algemene inleiding

  2. het bestuderen van de verschillende spieren door een rondgang langs de vijf hoofdgroepen spieren; met behulp van de preparaten en de atlas vorm je je een beeld van de plaats en de functie van de belangrijkste spieren

  3. het in vivo aspect van het spierapparaat wordt in de vorm van een demo behandeld en tevens wordt bij een aantal spiergroepen geoefend in een belangrijk aspect van het lichamelijk onderzoek van de weke delen (in dit geval de spieren): de palpatie.

Voorbereiding

  1. herlees de ZO Werken met Woorden alvorens aan dit VO deel te nemen;

  2. lees van deze handleiding globaal de Toelichting en 2.1 (het axiaal skelet en bekken – de botten, banden en gewrichten) door;

  3. maak een lijst van onderstreepte termen die je onbekend voorkomen;

  4. zoek, als de betekenis je volledig onbekend is, een afbeelding ervan op in Sobotta. Gebruik eventueel het register. Merk op dat de gebruikte termen in Sobotta, hoewel Engelstalig, toch in grote lijnen gelijk zijn aan de Latijnse terminologie (in tegenstelling tot Gray’s Anatomy);

  5. Lees nogmaals dit onderdeel door en bedenk alvast een antwoord op een of meerdere van de bijbehorende vragen;

  6. Besteed niet meer dan 1 uur aan de voorbereiding van dit VO;

  7. Belangrijk: Neem zowel deze handleiding als Sobotta mee naar dit VO!

Literatuur

Basisliteratuur

Aanvullende literatuur

Lesinhoud

Spiergroepen en spieren

Op basis van een veelgebruikte indeling (romp, arm proximaal, arm distaal, been proximaal, been distaal) wordt het spierstelsel doorlopen in 5 stations:

station 1 rompspieren
station 2 schouder-bovenarm
station 3 onderarm-hand
station 4 heup-bovenbeen
station 5 onderbeen-voet.

Bij deze handleiding is een checklist met een aantal van de belangrijkste spieren van romp en extremiteiten gegeven.
Bij ieder station word je geacht alle op deze lijst voorkomende spieren te kunnen identificeren en te kunnen benoemen.

Station 1 De rompspieren

De romp wordt ingedeeld in Thorax en Abdomen en daaraan zijn weer een voorkant (ventrale zijde of buikzijde) en een achterkant (dorsale zijde of rugzijde) te onderscheiden.

A De thorax

    1. Bekijk de thorax en bekijk welke twee groepen spieren er aan de ventrale zijde zijn te onderscheiden? Bestudeer hun ligging ten opzichte van de ribben en het sternum. Bekijk of er aan de dorsale zijde een eveneens een tweedeling te maken is. Bestudeer ligging ten opzichte van de ribben en de wervelkolom. Kijk of er regionale verschillen zijn tussen de cervicale, thoracale en lumbale wervelkolom.

    2. Wat zou het verschil in functie kunnen zijn van deze twee groepen?

    3. Lokaliseer de m. erector trunci; kun je de uitdrukking 'intrinsieke rugspieren' verklaren met betrekking tot deze spier?

    1. Bestudeer de (geplastineerde) thoraxwand. Lokaliseer de mm. intercostales externae en – internae. Wat kun je over het vezelverloop van deze spieren vertellen.

    2. Spieren worden omhuld door een bindweefselhuls: de fascie. Hoe heet de fascie aan de binnenzijde (zijde van de long) van de mm. intercostales internae?

    De spieren van de thoraxwand zijn natuurlijk gevasculariseerd en geïnnerveerd.

  1. Lokaliseer de vaat-zenuwstreng naar de mm. intercostales.

    Waar kan het beste een thorax drain gestoken worden?

B Het abdomen

Herhaling:

De meest voor de handliggende vertaling van abdomen is natuurlijk 'buik'. Bekijk hoe de buikwand opgebouwd is en bepaal welk deel van de buikwand zich aan de 'rug'zijde van buik bevindt.

De buikwand bestaat uit verschillende lagen buikspieren/buikspiergroepen.

  1. Hoeveel? Geef de namen van deze spieren/spierlagen.

Alle spiergroepen van de buikwand hebben een verschillend vezelverloop, en hiermee dus ook een verschillende functie.

  1. Hoeveel verschillende vezelrichtingen zijn er?

  2. Hoe heet de spierlaag die het dichtst bij het peritoneum ligt?

  3. Hoe heet de spierlaag die het meest betrokken is bij de Valsalva Manoeuvre?

  4. Hoe heet de spierlaag waarin zich de annulus inguinalis externus bevindt?

  5. Hoe heet de bindweefselomhulling van de m. rectus abdominis?

  6. Benoem de functies van alle buikspieren.

Bij de functie-indeling van spieren worden vaak de begrippen agonist en antagonist gebruikt. In principe is de spier die de beweging rond een bewegingsas (zie ook de paragraaf over 'assen en vlakken' bij het VO Botten, banden en gewrichten) de agonist en de spier die de tegenovergestelde beweging kan maken de antagonist.

Een voorbeeld: Bij buiging van de arm is de m. biceps brachii de agonist en de m. triceps brachii de antagonist. Bij strekken van de arm is de situatie natuurlijk omgekeerd; dan is de m. triceps de agonist. Het wordt iets ingewikkelder als we de begrippen dynamische- en statische contractie introduceren. De statische contractie, dat spreekt voor zich, speelt een rol bij het stabiliseren van gewrichten en de dynamische contractie bij bewegen.
Er zijn weer twee soorten dynamische contractie: de concentrische- en de excentrische contractie. Normalerwijs bewegen de uiteinden: origo en insertie, van een spier naar elkaar toe wanneer de spier aanspant (concentrische contractie). Echter, het kan ook zijn dat weliswaar een actiepotentiaal de spier bereikt, hij contraheert dus, maar origo en insertie bewegen van elkaar af: de excentrische contractie.

Meestal zal een excentrische contractie plaatsvinden wanneer een beweging met de zwaartekracht mee, geleidelijk en gecontroleerd moet worden uitgevoerd.
Een voorbeeld: het langzaam, vanuit recht opgerichte stand, naar voren buigen van de romp gebeurt niet door de agonisten: de buikspieren, maar door middel van een excentrische contractie van de antagonisten: de rugspieren.

De romp zou door medewerking van de zwaartekracht sowieso al naar voren vallen, maar de rugspieren zorgen hier voor een gecontroleerde, geleidelijke buiging.
Om te weten of je dit begrepen hebt kun je proberen te beredeneren of de volgende (zeer moeilijke) stelling juist of onjuist is en waarom.

Stelling:
De linker m. obliquus abdominis internus is een antagonist van de rechter m. obliquus abdominis internus bij de rotatie van de romp.

  1. juist

  2. onjuist

De canalis inguinalis is bij de man een ingewikkelde structuur. Verder is het een klinisch zeer belangrijke structuur omdat de operatie van de hernia inguinalis ('de liesbreuk') worldwide de meest uitgevoerde operatie is.
Op een ietwat schuine wijze wordt de drielagige buikwand door de funiculus spermaticus 'doorboord'.

  1. Bestudeer het verloop van de funiculus spermaticus bij de man en zoek met behulp van je leerboek op, op welke wijze de embryologie een belangrijke rol speelt in het ontstaan van het lieskanaal. Zoek op het preparaat/model op waar zich de annulus inguinalis profundus en -superficialis bevinden.

    Vraag uitleg aan de docent/ assistent.

  2. Benoem de zenuwen en bloedvaten die zich in de canalis inguinalis bevinden.

Station 2 Schouder en bovenarm

A Schouder

Bestudeer de prepraten met de schouderspieren.

  1. Identificeer/lokaliseer de m. deltoideus.

Spieren aan de extremiteiten worden benoemd naar bijvoorbeeld hun vorm, functie of lokalisatie.

  1. Welk principe is gehanteerd bij het benoemen van de m. deltoideus?

  2. Bekijk de andere schouderspieren. Benoem ze met behulp van de atlas en bepaal de oorsprong van hun naam.

In de schouder wordt een groep spieren de (rotator)cuff genoemd.

    1. Welke spieren behoren tot deze groep?

    2. Wat is de functie van deze spieren?

De spierverbinding tussen romp en schouder/bovenarm wordt op basis van de ligging ingedeeld in drie groepen

  1. Geef van ieder van deze groepen twee voorbeelden.

  2. Identificeer in/aan de schouder alle spieren die in de checklist voorkomen.

B Bovenarm

Herhaling:
De bovenarm is verbonden met de scapula door middel van het art. ………………….…
Het bovenbedoelde gewricht behoort tot de klasse van……………….…….. gewrichten.

De bovenarmspieren worden grofweg ingedeeld in ventrale en dorsale spieren.

  1. De ventrale spieren heten op basis van hun functie: ………………………………………....

    De dorsale spieren worden (ook op basis van hun functie) de…………………………… genoemd.

In de bovenarm bevinden zich twee bi-articulaire spieren.

  1. Geef de naam van deze twee spieren?

  2. Identificeer op de bovenarm alle spieren die in de checklist voorkomen.

Station 3 Onderarm en pols-hand

Onderarm en pols-hand vormen een functionele eenheid. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om pro- en supinatie (herhaal stof over onderarm in VO Botten, banden en gewrichten) te maken in de onderarm zonder de pols hierbij te betrekken.

Hetzelfde geldt voor pols en hand.

  1. Benoem en identificeer de spieren die betrokken zijn bij:

    1. pronatie

    2. supinatie

  2. Benoem en identificeer de spieren die betrokken zijn bij:

    1. flexie van de pols

    2. extensie van depols

  3. Benoem en identificeer de spieren die betrokken zijn bij:

    1. flexie van de vingers

    2. extensie van de vingers

Wanneer de innervatie van de spieren beschadigd is (wat is een parese en wat is een paralyse?) zullen verschillende spieren uitvallen.

  1. Wanneer blijkt dat de extensoren van de pols zijn uitgevallen, welke zenuw is dan beschadigd?

In de hand zelf bevinden zich een aantal korte handspieren, belangrijk voor de fijne motoriek.

  1. Identificeer de handspieren die genoemd zijn in de checklist.

Station 4 Heup en bovenbeen

A Heup

Het heupgewricht is, net zoals het schoudergewricht, een kogelgewricht. Het wordt eveneens omgeven door spieren die bewegingen rond drie assen mogelijk maken. Net als bij het art. gleno-humerale zijn de spieren ook rond het art. coxae in twee lagen gelegen.

    1. Identificeer en benoem de spier/spieren van de oppervlakkige laag.

    2. Identificeer en benoem de spier/spieren van de diepe laag.

Omdat er beweging rond drie assen mogelijk is zijn er dus zes bewegingsmogelijkheden. Als voorbeeld: rond de transversale as: anteflexie en retroflexie.

  1. Benoem van iedere bewegingsmogelijkheid een spier die deze beweging zou kunnen veroorzaken. In ons voorbeeld: anteflexie: de m. psoas major

Er zijn spieren die het art. coxae overspannen en vervolgens ook nog het art. genus; de biarticulaire spieren.

  1. Noem een biarticulaire spier aan de ventrale zijde van het bovenbeen en een spier aan de dorsale zijde.

Aan de achterzijde van het bovenbeen bevindt zich de ischio-crurale groep spieren.

    1. Geef de naam van deze groep die gebruikt wordt door de leek/gemiddelde beroepsvoetballer.

    2. Bedenk een reden waarom deze groep spieren zo vaak gelardeerd is bij beroepsvoetballers.

B Knie

Bekijk het kniegewricht met de eromheen liggende spieren.

    1. Wat valt je op aan de configuratie van de knieholte?

    2. Wat valt je op met betrekking tot het spierverloop aan de ventrale zijde van het gewricht?

Maak een vergelijking met het 'midden' gewricht van de bewegingsketen van de bovenste extremiteit, het art. cubiti.

  1. Wat is de overeenkomst tussen het olecranon en de patella met betrekking tot de spierfunctie?

  2. Identificeer de drie spieren die de zogenoemde pes. anserinus samenstellen.

Benoem de origo van deze drie spieren.

Station 5 Onderbeen en voet

A Onderbeen

In het onderbeen zijn de spieren georganiseerd in zogenoemde loges of compartimenten.

  1. Benoem de vier compartimenten (opzoeken in Grays Anatomy!!).

  2. Geef de naam van de fascie die als een koker om het onderbeen verloopt.

  3. Geef van ieder van de spieren uit de checklist aan in welk compartiment zij zich bevinden.

B Voet

Evenals in de hand bevinden zich in de voet een aantal zogenoemde korte ofwel intrinsieke voetspieren. Het is in dit stadium voldoende te weten dat de spieren in vier lagen (van oppervlakkig naar diep) georganiseerd zijn en dat over deze lagen, als meest oppervlakkige laag, een zogenoemde fascia plantaris of aponeurosis plantaris verloopt.

Checklist spiergroepen en spieren

Spieren van de romp

extensoren van de wervelkolom

m. splenius
m. semispinalis
m. longissimus
m. spinalis

rotatoren van de wervelkolom

mm. rotatores
mm. multifidi
korte nekspieren

flexoren van de wervelkolom

prevertebrale spieren

buikspieren

m. rectus abdominis
m. obliquus abdominis
m. transversus abdominus

borstspieren

m. intercostalis externus
m. intercostalis internus

bekkenbodemspieren
diafragma
plexus brachialis

n. axillaris
n. radialis
n. medianus
n. ulnaris
n. musculocutaneus

plexus lumbosacralis

n. obturatorius
n. femoralis
n. ischiadicus
n. fibularis
n. tibialis

Bovenste extremiteit

romp-schoudergordel spieren

m. trapezius
m. levator scapulae
m. rhombdoideus
m. serratus anterior

ventrale spieren van de schouder

m. pectoralis major
m. pectoralis minor
m. subscapularis

laterale spieren van de schouder

m. deltoideus

m. supraspinatus

dorsale spieren van de schouder

m. infraspinatus
m. teres major
m. teres minor
m. latissimus dorsi

ventrale spieren van de bovenarm

m. biceps brachii
m. coracobrachialis
m. brachialis

dorsale spieren van de bovenarm

m. triceps brachii

ventrale spieren van de onderarm

flexoren van hand en vingers
m. pronator teres
m. pronator quadratus

dorsale spieren van de onderarm

extensoren van hand en vingers
m. brachioradialis

spieren van de hand

mm. lumbricales
mm. interossei palmares
mm. interossei dorsales

Onderste extremiteit

ventrale spieren van de heup

m. iliopsoas

dorsale spieren van de heup

m. gluteus maximus
m. gluteus medius
m. gluteus minimus

ventrale spieren van het bovenbeen

m. quadriceps femoris
m. sartorius
m. tensor fascia latae

mediale spieren van het bovenbeen

m. gracilis
m. adductor longus
m. adductor magnus

dorsale spieren van het bovenbeen

m. biceps femoris
m. semitendinosus
m. semimembranosus

ventrale spieren van het onderbeen

m. tibialis anterior
m. extensor digitorum

laterale spieren van het onderbeen

m. fibularis (peroneus) longus
m. fibularis (peroneus) brevis

dorsale spieren van het onderbeen

m. triceps surae
m. popliteus
m. tibialis posterior
m. flexor digitorum

spieren van de voet

spieren in vier lagen
fascia/aponeurosis plantaris